Vanuit dit inzicht zijn wij, geïnspireerd door –de piramide van- Abraham Maslow, de antroposofie van Rudolf Steiner, de theorie van de helende omgeving, het GIP-klassenmanagementmodel en praktisch pedagogische thuishulpmodellen gaan bouwen aan een werkmodel voor thuismanagement. Het resultaat van ons onderzoek is samengevat en ondergebracht in onderstaand tabel en vervolgens uitgewerkt in de onderstaande tekst. De hier beschreven principes en uitgangspunten zijn een weerslag van ons werk en het denken hier over.
Thuismanagement in tabel
Principes en uitgangspunten
Lichaam en geest zijn ons inziens onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoe je jezelf voelt hangt af van je lichamelijke gezondheid en vice versa. In het dagelijks taalgebruik wordt dit aangeduid met de mate waarin je al dan niet lekker ‘in je vel’ zit.
Als je lekker in je vel zit ben je in balans, dan verzorg je jezelf goed, heb je een gezond leefritme, ben je actief en tevreden over je sociale netwerk, je relatie(s) en de richting waar je leven zich in beweegt. Wanneer er echter situaties ontstaan die deze gezondheid bedreigen, zoals ziekte, verlies van vrienden, een verkeerde studiekeuze, of veranderende werkomstandigheden, dan kan het patroon zich keren. De eigen verzorging en die van de leefomgeving wordt verwaarloosd, post blijft dicht en de mail onbeantwoord. Als ook relaties en de school- of werksituatie onder druk komen te staan, en er geen adequate oplossingen, of aanpassingen worden gevonden, kan de situatie zorgelijk worden. Het vraagt dan een herziene visie, besluitvaardigheid en daadkracht om weer een gezond evenwicht te vinden.
Dit is een voor iedereen herkenbaar proces. Hoe je in je vel zit is aan permanente verandering onderhevig en zowel goede als ‘verkeerde’ keuzes dragen op langere termijn bij aan grotere zelfkennis en met passende acties tot een betere gezondheid. Gezondheid wordt hier dan ook niet gezien als een ‘voortdurend lekker in je vel zitten’, maar als de mate waarin men tevreden is met de loop van het eigen leven. Op het goede teren we, van de fouten leren we.
Hetzelfde principe geldt voor de woon- en leefomgeving. Je voelt je lekkerder in een prettig (=functioneel en persoonlijk) ingericht huis, waarin de spullen heel zijn, het schoon is, opgeruimd en overzichtelijk. Gewoontes, afspraken, de geschreven en ongeschreven regels binden de gezinsleden met elkaar en bieden hen houvast. Individuele verschillen en schaduwkanten worden geaccepteerd en krijgen de ruimte, waarbij een eigen plek waarin teruggetrokken kan worden wenselijk –en wellicht noodzakelijk- is. In een dergelijk huis voelt jezelf zich thuis en kan dan tot ontwikkeling komen. De vormgeving van het dagelijks leven in de thuissituatie is een proces van voorturend bijhouden, afwegen, aanpassen en uitbouwen. Vandaar dat wij hebben gekozen voor de parapluterm ‘thuismanagement’.
De omkering geldt hier evenzo. Het evenwicht in de thuissituatie kan namelijk verstoord raken als gevolg van indrukwekkende levensgebeurtenissen, psychische belasting van (één van) de gezinsleden, of de aanwezigheid van een gezinslid met een ontwikkelingsstoornis zoals autisme, ADHD, of anderszins. Er is dan een behoefte aan andere en meer tijd- en energie kostende aanpassingen en oplossingen. Als dit niet of te weinig lukt, loopt de spanning bij de gezinsleden op en raakt het systeem langzamerhand uit balans. Om weer een gezond evenwicht te vinden, vraagt het ook hier om sensitiviteit, creativiteit, besluitvaardigheid en daadkracht van ouder en kind. Het streven naar evenwichtigheid, met alle ups en downs, waarbij alle bewoners de ruimte krijgen te kunnen zijn en zich te ontwikkelen, is wat thuismanagement tot gezond thuismanagement maakt.
Thuismanagement kent vier gelijkwaardige niveaus waarop ingegrepen, of aangegrepen kan worden (zie ook de tabel hierboven). Dit zijn:
1. inrichting van de leefomgeving,
2. tijdsprocessen,
3. communicatie-interactie (denken, voelen, doen)
4. perspectief.
Elk aspect, op ieder niveau, heeft invloed op de andere niveaus. Hieronder volgt een korte toelichting op elk niveau en hun samenhang :
1. Inrichting van de leefomgeving
De omgeving waarin je je bevindt bepaalt in belangrijke mate wat je voelt, denkt en doet. De inrichting van de leefomgeving is dus van groot belang voor je functioneren in het dagelijks leven. Iedere ruimte in een huis heeft een ander functie en wordt als zodanig ingericht en aangekleed. Dit volgt enerzijds een algemeen principe -op een studeerkamer staat een bureau en in de speelkamer van de kinderen geen kast met duur servies. Anderzijds heeft het ook een persoonlijk karakter: de één vindt het heerlijk om veel spullen om zich heen te hebben, terwijl een ander zich prettig voelt bij zo min mogelijk meubels met weinig kleur. Er zijn overigens wel enige wetmatigheden aan te wijzen op dit niveau. Mensen voelen zich namelijk doorgaans prettiger in een goed geventileerd en opgeruimd huis, waar de spullen intact zijn en de logica duidelijk volgbaar.
Dat de ene (woon)kamer anders aanvoelt dan de andere heeft naast functionaliteit, ook te maken met veel andere factoren. Licht(inval), de hoeveelheid en aard van de prikkels, de materialen van de meubels, de geur, hoe opgeruimd, esthetisch en verzorgd de ruimte is en ga zo nog maar even door, spelen in op het gemoed en daarmee ook op hetgeen je denkt en de mate waarin je in actie komt, of juist niet.
Achter iedere inrichting zit een idee en elk huis is een weerspiegeling van de persoon die het huis houdt. Daarmee is de inrichting en de aankleding van het huis –net als het gemoed en de algemene gesteldheid van de inwoner(s)- onderhevig aan veranderingen. Af en toe de positie van de meubels veranderen, een nieuwe kast, een verlaag, of een andere afbeelding aan de muur hangen, houdt het huis fris en in ontwikkeling. Het beweegt mee met de eigen behoeften, zowel pragmatisch als esthetisch.
Op dit punt gaat de tijd een rol spelen, het tweede niveau van het thuismanagement. Want de samenhang van de fysieke ruimte wordt zichtbaar in de tijd, vergelijkbaar met de bloedsomloop, of de ademhaling in een lichaam. In een gezin zie je dit terug in afspraken, gebruiken en rituelen, planning en organisatie. In het ritme van het gezin. Kortom, ín de tijd.
2. Tijdsprocessen
De tijd speelt een belangrijke rol in het thuismanagement. Alles in het lichaam en de natuur heeft een ritme en een cyclisch verloop. Dit is wat ons het besef van tijd geeft. Vooruitgang, of verandering in bijvoorbeeld tennisniveau, of lichaamslengte wordt aangeduid als het verschil tussen tijdstip 1 en tijdstip 2. Dit wordt bereikt door met regelmaat en gericht te oefenen.
Mensen vinden het in de regel dan ook prettig om regelmaat in hun dagelijkse bezigheden te hebben. Eten, douchen, slapen, televisiekijken, tennistraining en de administratie bijhouden kennen vaak vaste tijdstippen. Mensen raken ontregeld als hier geen patroon in zit, wat niet wil zeggen dat veranderen –‘ontregelen’- niet goed is. Integendeel, ook hier geldt dat af en toe breken met een routine heel verfrissend werkt.
Daarnaast is het prettig als een kind bijvoorbeeld tijdig weet waar en wanneer de voetbaltraining is en de wedstrijden zijn. Op tijd aankondigen, verbaal of op een kalender/dagplanner en het kind hier actief in betrekken, is belangrijk. Denk verder aan tandartsbezoek, verjaardagen en overige (vaste) afspraken. Naast aankondigen, is het ook belangrijk om aandacht te schenken aan het afsluiten van een activiteit. Na eten volgt bijvoorbeeld afruimen, na computertijd wordt deze afgesloten, et cetera. Dit geeft duidelijkheid, voorkomt onzekerheid en biedt een kind een kader en houvast in de tijd. Bovenstaande gaat op voor iedereen. Voor gezinnen met kinderen is het een must voor gezinnen met kinderen met ontwikkelingsproblemen of beperkte verstandelijke vermogens, vraagt dit helemaal een nauwgezette en specifieke planning en organisatie.
Er bestaat daarbij ook iets dergelijks als een ‘gezond’ leefritme, al ziet dat er voor eenieder anders uit. Gezonde en gevarieerde voeding, verdeeld over de dag, inspanning, afgewisseld met ontspanning, de tijd nemen voor activiteiten, bewust zijn van het jaargetijde en je aankleding en energieverbruik waar mogelijk daar op aanpassen, geeft houvast en draagt bij aan je vitaliteit.
De fysieke kaders en de tijdsafspraken geven houvast en richting, maar zijn tegelijkertijd onderwerp van discussie en, zeker als er pubers in het spel zijn, bron van conflict. Hier speelt zich het psychologische gezinsleven af, de ontmoeting, communicatie en interacties. Dit is het derde niveau van het thuismanagement.
3. Communicatie en interactie (denken, voelen, doen)
Mensen die met elkaar samenleven communiceren voortdurend met elkaar, ook als er niets gezegd of gedaan wordt. Dit zelfde geldt voor interactie. Mensen reageren altijd op elkaar. Als er namelijk besloten wordt niet op een opmerking te reageren, is dat toch een reactie op het gedrag van de ander; de ander is dan óf gefrustreerd, voelt zich miskend, óf voelt zich juist bevestigd in zijn gelijk.
Belangrijk op dit niveau is dus niet zozeer dát er gecommuniceerd wordt, maar vooral hóe er gecommuniceerd wordt, met welke intentie en emotie. De communicatie is open als dit afgestemd is op de situatie en de ander. Vervolgens gaat het er om wát er gecommuniceerd wordt en de mate van overeenstemming over de inhoud er van. Want hoe groter de overeenstemming hoe begrijpelijker het gedrag van de ander is. Vaak wordt echter vergeten te controleren of de boodschap ook daadwerkelijk is overgekomen zoals bedoeld en ontstaan er misverstanden die met miscommunicatie te makken hebben en niet met tegengestelde belangen.
Dit betekent overigens niet dat je het altijd met elkaar eens moet zijn. Als een kind namelijk niet begrijpt wat je als ouder vraagt, omdat de zin te lang is en meerdere boodschappen bevat, is dat wezenlijk anders dan wanneer een kind je wel heeft begrepen, maar geen zin heeft om te gehoorzamen. In beide gevallen wordt het weigerachtige gedrag als ‘niet willen’ beschouwd en is de gangbare reactie van de ouder er één van strengheid, irritatie, of boosheid. In het eerste geval wordt het kind miskend in zijn onbegrip en bevestigd in zijn verwarring. Dit leidt doorgaans tot een toename van ‘problematisch’ gedrag, terwijl in het tweede geval het kind een normale grens ontmoet en het weet waar het aan toe is.
Thuismanagement op dit niveau houdt ook in dat er goed wordt gekeken naar de inrichting, structuur en de gewoontevorming van de communicatie en interactie; de voorliggende niveaus. Als er bijvoorbeeld in het verleden namelijk weinig begrenzing in de tijd is geweest (slaaptijden, eettijden, speeltijden, televisie/gametijden, etc.), dan kun je niet verwachten dat een puber die voor het eerst uitgaat zich gemakkelijk neerlegt bij het feit dat hij uiterlijk om 12 uur thuis moet zijn.
Ten alle tijden gaat het dus om de juiste afstemming op de ander in zijn omgeving. Dit bepaalt de kwaliteit van het contact. Het eigen perspectief en dat van de ander, tenslotte, geeft richting aan de communicatie en het gedrag. Dit is het vierde niveau van thuismanagement.
4. Perspectief
Zoals al eerder gezegd, hebben mensen het nodig te weten waar ze aan toe zijn. Dit wordt niet alleen bepaald door een kloppende tijdsplanning, of andere middelen van het eerste of tweede niveau, maar ook door het doel dat is gesteld. De vraag die hierbij hoort is waartoe men doet wat het doet. Keuzes en beslissingen leiden tot het besef hiervan. Kleine en grote beslissingen, van welk vriendje er komt spelen, tot keuzes voor studie, werk en partner, dragen bij aan een groeiend bewustzijn van het perspectief in het leven. Zonder perspectief is een mens doel- en richtingloos. Daarbij is het van wezenlijk belang dat de mens zelf invloed heeft op het perspectief. Hoe groter het gevoel zelf invloed te hebben op de loop van het leven en de invulling daarvan, hoe tevredener iemand is. Dit gaat op voor ieder aspect en niveau van het leven, van de boodschappen die je doet tot de muziek die je luistert, de plekken die je vermijdt en de kerk die je bezoekt.
Voor kinderen is dit van even groot belang als voor volwassenen. De term zelfstandigheid is hier dan meer van toepassing. Het principe is echter hetzelfde. Een kind keuzes voorleggen, voorkeuren leren kennen, grenzen ontmoeten, het exploreren van de omgeving en het zelf laten doen, dragen bij aan een groeiende zelfstandigheid en een toenemend besef van de eigen toekomst met bijbehorend perspectief.
Dat het perspectief mede afhankelijk is van de voorgaande niveaus moge voor zich spreken.